Lente in mij
In voren plooien akkers naar de zon,
hoog geklommen sta je op een wal van steen
morsig met je lach en open handen, een
god die wenkt omdat de lente begon.
Ik zoek je warmte langs trage wegen
en struikel door plassen met hemel gevuld
aarzel me naar je en verjaag oude schuld,
tot bloesems vallen als milde regen.
Zie ons leven onder een stolp van glas,
verrassend licht en breekbaar in weinig meer
dan verse aarde en geduldig gras.
Wonderlijk hoe de tijd ons adem bood
en gemis met wolken werd omhuld, nu pas
dansen we heerlijk en eten wit brood. |